dinsdag 5 november 2013

Lest we forget







Lest we forget







Op 11 november 1918, om 12 minuten over 5 ’s ochtends, ondertekenden in een restauratiewagon van Wagon-Lits te Rethondes, middenin het bos van Compiègne in Noord-Frankrijk, Duitsland en de Geallieerden een wapenstilstand. Voor de Geallieerden van de Triple Entente waren maarschalk Foch, opperbevelhebber van de Franse troepen, zijn stafchef generaal Weygand en twee Britse admiraals aanwezig. De Centralen werden vertegenwoordigd door Matthias Erzberger (geen militair maar een burger, die zijn aanwezigheid een paar jaar later met de dood moest bekopen omdat ultrarechtse nationalisten in hem de verpersoonlijking zagen van ontoelaatbaar defaitisme) en enkele lagere officieren. België en Italië waren niet vertegenwoordigd. Ook de Verenigde Staten bleven afwezig, hoewel het verdrag dat werd ondertekend onmiskenbaar het stempel droeg van de Amerikaanse president Woodrow Wilson.



De delegatie van de Triple Entente in Compiègne op 11 november 1918
voor de restauratiewagon waarin de wapenstilstand werd getekend.
Vooraan 2de van links generaal Weygand, midden admiraal Wemyss,
2de van rechts maarschalk Foch.


Om 11 uur (het 11de uur van de 11de dag van de 11de maand) werd een staakt-het-vuren van kracht. Een Amerikaanse oorlogsvlieger overvloog het Westelijk Front om erop toe te zien dat de kanonnen en mitrailleurs wel degelijk zwegen. Aarzelend verlieten militairen aan beide kanten hun stellingen en loopgraven, waarin ze jaren hadden doorgebracht. Na volle vier jaar, 1568 dagen, was de Eerste Wereldoorlog, de Grote Oorlog, officieel ten einde.
De balans van 4 jaar oorlogsgeweld was verschrikkelijk. Voor het eerst in de geschiedenis had een gewapend conflict wereldwijd dood en vernieling gezaaid. In oorsprong en in essentie was de Grote Oorlog een Europese kwestie, waarbij echter niet alleen het deels Aziatische Turkije was betrokken, maar die bovendien in belangrijke mate ook werd uitgevochten in de overzeese koloniën – in Afrika, het Verre Oosten, de Stille Zuidzee en Zuid-Amerika. Ook in een ander opzicht was de oorlog wereldomvattend: zelfs al bleven bepaalde regio’s zelf min of meer oorlogsvrij, ze leverden troepen die elders gingen strijden. Australiërs, Canadezen en Indiërs vochten en vielen voor de Britse kroon, Afrikanen sneuvelden voor Frankrijk en België, vanaf 1917 kwamen Amerikanen de Geallieerden vervoegen.


De menselijke verliezen zowel als de materiële oorlogsschade waren enorm.




In de West-Vlaamse kustpolders, aan het noordelijke uiteinde van het Westelijk Front waar 4 jaar lang de stellingen nauwelijks wijzigden, waren op het ogenblik van de wapenstilstand ca. 120.000 ha van de vruchtbaarste landbouwgrond van België verwoest. De veestapel was drastisch geslonken: voor ca. 600.000 koeien, evenveel varkens en zo’n 10.000 paarden was de oorlog nefast gebleken. Ook het industriële complex was gehavend uit de strijd gekomen. Weliswaar waren sommige sectoren, zoals de steenkolenmijnen, redelijk intact gebleven, maar andere, zoals de staalnijverheid, waren bijzonder zwaar getroffen. Ook de verkeersinfrastructuur had het erg moeten ontgelden. In 1914 had het terugtrekkende Belgische leger honderden bruggen opgeblazen, en tegen het einde van de oorlog was zo’n 4.000 km spoorweg vernield, de helft ongeveer van het hele Belgische net. De econoom Keynes berekende in The Economic Consequences of the Peace dat de directe schade die de oorlog in België had veroorzaakt zo’n 3,5 miljard goudfrank bedroeg; het totale verlies – dus inclusief voorraden, investeringen en obligaties in de vreemde, enz. – zou een 8 à 10 miljard goudfrank hebben bedragen.


Op 25 oktober 1914 besloot koning Albert I tot inundatie van de IJzervlakte. 
Hendrik Geeraert, de held van Nieuwpoort. Geeraert was sluiswachter in Nieuwpoort en als burger
assisteerde hij de militairen bij het inunderen van de IJzervlakte. Hij werd spoedig toegevoegd tot de
galerij van oorlogshelden en zijn portret prijkte jarenlang op de briefjes van 1000 frank.


Duitse soldaat met gasmasker. Het Duitse
leger maakte op grote schaal gebruik van gifgas,
o.a. mosterdgas. De ontdekker, de chemicus
Fritz Haber, kreeg in 1919 de Nobelprijs voor
scheikunde, wat sterk werd gecontesteerd.




En dan was er de menselijke ellende.

De feitelijke casualties of war kan je, zoals in onderstaande tabel, mooi in kaart brengen, maar de miserie die erachter schuil gaat is nauwelijks te becijferen. Want hoe kwantificeer je, bijvoorbeeld, het leed van de ca. 125.000 Belgische soldaten die in de periode herfst 1914-herfst 1918 vlektyfus of leptospirose of trench fever kregen, of gedood werden of verminkt door een granaat, of een of meer ledematen verloren door gasgangreen, of zelfs overleefden, al dan niet met shell shock, in de modderige, van rottingslucht zwangere hel van de loopgraven aan de IJzer? En hoe druk je cijfermatig de fysieke en psychische hel uit waarin een overlevende van een mosterdgasaanval of een door een dumdumkogel verminkte zijn dagen sleet?

Velen konden de angst en de wanhoop niet aan en kozen er voor het inferno vroegtijdig te verlaten, door zichzelf te verwonden (naar schatting ¼ van het totale gewondencijfer moet aan zelfmutilatie worden toegeschreven) of door de hand aan zichzelf te slaan:

In winter trenches, cowed and glum / With crumps and lice and lack of rum / He put a bullet through his brain / No one spoke of him again.
(Siegfried Sassoon, Suicide in the Trenches)
Wie bijgevoegd tabelletje bekijkt, kan in ieder geval zonder al te veel moeite doorheen de blote cijfers (die op zich al indrukwekkend genoeg zijn) de ellende en de wanhoop zien schemeren waarin bijvoorbeeld een land als Servië werd gedompeld, dat méér dan 1/5 van zijn mannelijke inwoners tussen 15 en 50 jaar – 5,7 % van de totale bevolking – als kanonnenvlees zag ten onder gaan. Engeland, dat “maar” 6,3 % van zijn jongens en mannen zag sneuvelen, heeft het in ieder geval tot vandaag over een lost generation: ook wie overleefde, werd door de ervaringen van de Somme, Passendale en de Ypres Salient nooit meer de oude.




Niet alleen aan de frontlinies was het oorlog: ook de burgerbevolking van de betrokken landen werd
zwaar getroffen. Tien miljoen Europeanen verlieten hun woonst en sloegen op de vlucht voor het geweld of voor de lamentabele condities van een leven in door de krijg gebrandschat gebied. Ook Belgen vluchtten massaal. Tijdens hun opmars in de zomer van 1914 hielden de Duitse troepen lelijk huis in een aantal Belgische steden. Leuven, Aarschot en Dendermonde moesten het zozeer ontgelden, dat ze achteraf de weinig benijdenswaardige titel van Martelaarssteden kregen. In Leuven, bijvoorbeeld, werden in augustus 1914 meer dan 200 burgers om onduidelijke redenen geëxecuteerd, honderden anderen werden opgepakt en naar gevangeniskampen in Duitsland gedeporteerd en ca. 1100 huizen werden verwoest. Ook de middeleeuwse Lakenhal, waarin de universiteitsbibliotheek was ondergebracht, moest eraan geloven. Meer dan 1000 handschriften, 800 incunabelen en ca. 300.000 boeken gingen in de vlammen op. Een sluitende verklaring voor deze nietsontziende uitbarsting van geweld in een al bij al kleine en strategisch volstrekt irrelevante stad heeft men nooit kunnen vinden, al is wel gesuggereerd dat er religieus fanatisme mee gemoeid kan zijn geweest: voornamelijk uit Noord-Duitsland afkomstige protestantse boerenjongens die in een orgie van geweld met de decadente, diabolische katholieken van het aartsbisschoppelijke Leuven wilden afrekenen.

Het Duitse geweld dreef burgers massaal uit hun huizen. Eén miljoen landgenoten zochten een veiliger omgeving op in het neutrale Nederland. “Het was een ware volksverhuizing”, schreef de Nederlandse minister van Financiën Willem Treub. “Half Antwerpen liep leeg. Goeden en kwaden, zoals er in elke grote stad zijn, fatsoenlijke burgers naast boeven en lichtekooien overschreden de grens.” Nederland was op deze Belgische invasie allesbehalve voorbereid en had veel moeite één en ander te organiseren. In de woorden van Eerste minister Pieter Cort van der Linden: “Een enorme massa die ons land overstroomd heeft en waarvoor de organisatie is bezweken. Dat heeft de Nederlandse regering niet voorzien, de Belgische regering niet, niemand.” Nederland besloot de vluchtelingen zoveel mogelijk te spreiden over het hele grondgebied, want sommige plaatsen kregen te maken met de intocht van een onevenredig aantal vluchtelingen. Bergen op Zoom, de eerste stad die de Belgen op weg naar het noorden tegenkwamen, zag zijn bevolking vertienvoudigen. De overheid bouwde daarom op verschillende plaatsen in het land “Belgische dorpen” met een eigen kerk, postkantoor, winkel, school en hospitaal. Zo’n dorpen kwamen er in onder andere Nunspeet, Uden en Ede.

Ook militairen zochten veiliger oorden op in Nederland. Omdat Nederland neutraal was, moesten soldaten uit de oorlogvoerende landen die er een onderkomen kregen, worden ontwapend en geïnterneerd. Soms waren de interneringskampen bijzonder groot. In Harderwijk bijvoorbeeld, een stadje aan de Zuiderzee met 7500 inwoners, was een Belgisch militair interneringskamp gevestigd waar 16.000 Belgen verbleven: 13.000 militairen plus de gezinnen van een aantal onder hen, goed voor 2500 vrouwen en kinderen. Soms leidde de aanwezigheid van Belgen tot botsingen met de plaatselijke bevolking. Vooral in het noorden, zoals bijvoorbeeld in Friesland, zette de als losbandige goddeloosheid geïnterpreteerde levenshouding van de Belgische militairen, vaak kwaad bloed bij de streng protestantse Nederlanders.

Nochtans was de Grote Oorlog klein begonnen, als een conflict waarvan de betrokken partijen dachten dat het snel zou zijn opgelost. Op 28 juni 1914 vermoordden Bosnische extremisten de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand in Serajevo. Dit was de genster die het kruitvat van het door etnische spanningen uiterst explosieve zuidoostelijke deel van Europa tot ontploffing bracht. Er volgde een diepe crisis, die ook oude rivaliteiten zoals die tussen Frankrijk en Duitsland nieuw leven inblies. Een hausse van diplomatieke activiteit vermocht het niet de kwestie elegant op te lossen. Geheel volgens de principes van Von Clausewitz, werd omdat de diplomatie faalde dan maar naar de wapens gegrepen. Lang zou het militaire conflict echter niet duren, daar waren zowat alle partijen van overtuigd. Frankrijk dacht in 1914 aan een drôle de guerre deel te nemen, Duitse soldaten werden gemobiliseerd voor een frische frohliche Krieg. Tegen Kerstmis 1914, zo heette het, zat iedereen weer thuis. Maar al gauw woedde de oorlog aan twee fronten, in het westen langs een lijn die van West-Vlaanderen in het aanvankelijk neutrale België tot Zwitserland liep, in het Oosten van de Baltische kust tot de Donaudelta. In 1916 mengde Groot-Brittannië zich aan de Somme in het conflict, in 1917 intervenieerden de USA. De latere Belgische minister, voorzitter van de Kamer en burgemeester van Antwerpen Camille Huysmans probeerde als secretaris van de Tweede Socialistische Internationale in 1917 te Stockholm een socialistische vredesconferentie de oorlog te laten beëindigen. Dit initiatief mislukte jammerlijk: ook in de arbeidersbeweging haalde rabiaat nationalisme het op mondiale proletarische solidariteit. Na de val van het tsaristische regime in 1917 trokken de bolsjevistische leiders het nieuwe Rusland met de vrede van Brest-Litovsk (december 1917) weliswaar terug uit de strijd met Duitsland, maar dat gaf de Duitse en Oostenrijkse troepen alleen maar meer ademruimte in het westen, wat de kansen op een snelle vrede slechts verkleinde. De Centralen besloten voorjaar 1918 tot een reeks offensieven die echter niet het gewenste effect hadden, de Brit Haig boekte in augustus succes aan de Somme, in september legden Duitslands bondgenoten Oostenrijk, Turkije en Bulgarije er het bijltje bij neer, eind oktober ging de Duitse vloot aan het muiten. De eerste week van november brak een revolutie uit, de Kaiser deed op 9 november troonafstand en vluchtte naar het neutrale Nederland, de republiek werd uitgeroepen en het nieuwe bewind wou niets liever dan een wapenstilstand, die dus op 11 november werd ondertekend.

De condities van de wapenstilstand waren voor Duitsland niet mild: internering van de vloot en inlevering van alle duikboten, ontruiming van België en Frankrijk, versnelde terugtocht van het leger achter de Rijn, afstand van alle zwaar oorlogsmateriaal, bezetting door de Geallieerden van de linkeroever van de Rijn en vestiging van bruggenhoofden op de rechteroever. Ook de op 28 juni 1919 ondertekende vrede van Versailles liet de Centralen weinig illusies: Duitsland verloor Elzas-Lotharingen, Posen, West-Pruisen, Danzig en moest volksstemmingen die over de verdere toekomst van de regio’s in kwestie toelaten in Eupen-Malmédy (dat vervolgens aan België werd gehecht), Noord-Sleeswijk, Opper-Silezië en Oost-Pruisen. Het Saarland en de Duitse koloniën kwamen onder toezicht van de Volkenbond te staan, aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland werd verboden, de grote waterwegen werden geïnternationaliseerd. Op 10 september werd in St. Germain en Laye bepaald dat Oostenrijk Zuid-Tirol, Triëst, Istrië en delen van Dalmatië en Karinthië moest afstaan en dat het Hongarije, Joegoslavië, Polen en Tsjechoslovakije als zelfstandige staten diende te erkennen. Ook Bulgarije en Turkije moesten grondgebied afstaan.

De verdragen hielden weinig rekening met de economische, culturele en etnische realiteit en legden zo mee de basis voor latere brandhaarden, vooral in Zuid-Oost-Europa. Op politiek vlak viel het gebrandschatte, stabiliteit zoekende naoorlogse Europa zeer snel ten prooi aan extremistische ideologieën, die diverse staten in een totalitair avontuur van rechtse of linkse signatuur stortten: fascisme in Italië, nationaal-socialisme in Duitsland en Oostenrijk, gardisme in Roemenië, communisme in de Sovjetunie.

In België kregen zowel het belgicistische als het flamingantische nationalisme een shot. De Vlaamse Beweging kende een stroomversnelling die tevens een radicalisering inhield. Aan de IJzer was de Frontbeweging ontstaan uit studiekringen die Vlaamse intellectuelen organiseerden om het welzijn van de Vlaamse boerenzonen en arbeidersjongens aan het front te verbeteren. Ze ijverde actief voor de naleving van de taalwetten in het leger en probeerde met publicaties als de frontblaadjes en dagbladen als De Belgische Standaard en het radicaal flamingantische Ons Vaderland niet alleen over de grenzen van de legerdivisies heen onderlinge contacten tussen de Vlamingen te stimuleren, maar ook een Vlaams natiebesef te propageren. Uit deze dissidente, deels clandestiene groep, ontstond na de oorlog (1919) het Vlaamsche Front, ook bekend als de Frontpartij, waarin ook activisten een plaats vonden – Vlamingen die in het door Duitsland bezette Vlaanderen ijverden voor de realisatie van een Vlaamse (veelal culturele, bij de meest radicalen ook bestuurlijke) autonomie in samenwerking met de bezetter. Behalve Vlaams-nationalistisch was de Frontpartij ook pacifistisch ("Nooit meer oorlog" en "Godsvrede" waren twee van haar slogans), maar al heel snel werden binnen de partij verschillende breuklijnen duidelijk: reformisten tegenover revolutionairen enerzijds, aan de andere kant (zoals altijd en overal in Vlaanderen) katholieken versus pluralisten. Door de keuze van de Frontpartij om haar organisatie te decentraliseren en vooral een sterke regionale en lokale verankering na te streven, ontstonden al gauw zeer uiteenlopende groepen, van katholieke reactionairen die een conservatieve revolutie nastreefden tot pluralistische progressieve reformisten. Aan de ene kant werd in 1933 het VNV (Vlaamsch Nationaal Verbond) opgericht en ontstond het Verbond van Dietse Nationaal-Solidaristen (Verdinaso), partijen die al heel snel de ultrarechtse totalitaire kaart trokken, aan de andere kant zochten pluralistische democraten aansluiting bij de Vlaamsgezinden in de traditionele partijen.



De leiding van de Frontbeweging, met vlnr Filip de Pillecyn,
Adiel de Beuckelaere, Frans Daels, Hendrik Borginon
en V. Vangramberen.


Octave Rotsaert, Ruiterstandbeeld van koning Albert I. Brons op hardstenen sokkel. Brugge, 1954.
Alfred Bastien, Koningin Elisabeth met dr. Depage.



Koningin Elisabeth als verpleegster. Prent uit de reeks 's Lands Glorie,
uitgegeven door Historia. Het bijschrift luidt: "Koning Albert bezat nog
slechts een klein stukje vrij grondgebied rondom Veurne. Koningin
Elisabeth wijdde zich ten volle aan de verzorging van de gekwetsten.
In het hospitaal "De Oceaan" te De Panne, waar bewonderenswaardige geneesheren
werkten zoals Dokter Depage, werd zij ziekenverpleegster. Met haar glimlach bracht
zij wat opbeuring in de vier sombere oorlogsjaren."
Koningin Elisabeth in de operatiekamer van dr. Depage.
Centraal, in verpleegstersuniform maar met modieus kapje, de vorstin.
Koningin Elisabeth poserend als verpleegster.
Koning Albert I aan het front.









Het IJzerfront bleef in de retoriek van de radicale flaminganten een belangrijke rol spelen. Centraal stond de IJzertoren, het monument voor de gevallenen dat al gauw door vooral de reactionaire flank van de Vlaamse Beweging werd ingelijfd. De toren (met het vers “Hier liggen hun lijken als zaden in ’t zand…”) materialiseerde de mythe dat aan het IJzerfront vooral Vlaamse soldaten waren gesneuveld. Meer dan 90% van de doden in de West-Vlaamse poldervlakte, zo heette het in de retoriek van de IJzerbedevaarten en Heldenhuldes, waren Vlaamse jongens geweest. Dat er zoveel Vlamingen sneuvelden, was naar verluidt niet alleen omdat het voetvolk dat in het spervuur werd gejaagd hoofdzakelijk uit boeren- en arbeiderszonen bestond, terwijl de Franstalige officieren zelden in de eerste linies waren te vinden, maar vooral ook omdat de ongeletterde Vlamingen die alleen hun eigen dialect begrepen uitsluitend in het Frans hun bevelen kregen, die ze dus niet begrepen…

Onderzoek van o.a. krijgshistoricus Luc de Vos heeft aangetoond dat er inderdaad zo’n 67% Vlamingen sneuvelden, tegenover 33% Walen. Dat dit was omdat vooral Vlamingen de eerste linies bemanden, is au fond correct: Fransonkundige Vlamingen maakten nauwelijks promotie in het leger en bleven daarom vooral talrijk in de lagere rangen en de minst benijdenswaardige posities. Dat Vlamingen de bevelen niet begrepen en daarom bij bosjes vielen is echter een mythe. Zelfs de meest radicale flamingantische pamfletten van tijdens en na de oorlog zeggen hier niets over; de kwakkel komt uit een roman uit 1924, Aan den Vlaamschen Yser van Reimond Sanders.



Patriottische hond.

Rond de figuren van Koning Albert I en zijn echtgenote Koningin Elisabeth werd dan weer een patriottische Belgische mythe geconstrueerd. Albert I was de koning-Ridder, die het had aangedurfd in 1914 de Duitse reus de doortocht door het neutrale België te ontzeggen. Al heel snel werd hij de incarnatie van het moedige Belgische volk. “Sire,” schreef Emile Verhaeren, “Uw faam zal van nu af aan zeer groot zijn. U heeft zich dermate verenigd met Uw volk, dat U voor altijd zijn zinnenbeeld zal zijn. Zijn moed, zijn taaiheid, zijn stille droefenis, zijn fierheid, zijn grootse toekomstverwachtingen, zijn onsterfelijkheid berusten bij U In Uw persoon zijn wij allen verenigd. En dat zal zo blijven.” Albert heette lijfelijk aan het IJzerfront aanwezig te zijn en er in hoogsteigen persoon de troepen aan te voeren, terwijl Elisabeth zich tot een avatar van Florence Nightingale ontpopte in de veldhospitalen achter de frontlinie. Deze mythe ging gepaard met een ware personencultus. De laatste gouden munten van 20 frank die voor de oorlog waren geslagen met de beeldenaar van Albert, werden uit de omloop genomen en door burgerdames als patriottisch halssieraad gedragen. Zilveren 1-frankstukken uit 1914 werden als porte-bonheur aan horlogekettingen bevestigd. Tijdens de oorlog kwamen prentkaarten, koekblikken, serviezen, schotels, schouwgarnituren e.d. in omloop met daarop de koning, steevast gehelmd en meestal ook te paard, of de koningin in verpleegsteruniform, of beiden al of niet te paard, vaak aan het strand met een woelige Noordzee op de achtergrond. Er kwam ook een postzegelreeks, De gehelmde koning, die een weergaloos succes kende. Zelfs pijpenkoppen droegen de beeltenis van de monarch.




Daar bleef het niet bij. In Groot-Brittannië werd al in 1914 een King Albert’s Book (https://archive.org/details/kingalbertsbookt00dailuoft) uitgegeven, met bijdragen van groten uit de politiek, de literatuur en de kunst. Albert I wordt er vergeleken met de Spartaanse koning Leonidas in de slag bij de Thermopylai, met Caesar, Marcus Aurelius, Willem van Oranje en Cromwell – bien étonnés de se trouver ensemble. Opmerkelijk is vooral wat de Spaanse monarchenvreter en aartsrepublikein Vincente Blasco Ibáñez uit de pen tovert: "El Rey Caballero. En España llamamos asi a Alberto I de Bélgica... Koning-Ridder, zo noemen wij in Spanje Albert I, Koning der Belgen… Hij is een held zonder dat te willen, zonder te proberen er een te worden; hij is de grootste en sympathiekste held van de twintigste eeuw. Hij is de koning-ridder… We denken aan de onnavolgbare voorbeelden van ridderlijkheid, die ongekroonde koningen van de middeleeuwen, dolende en ongelukkige ridders…” De schilders Briton Riviere en J.J. Shannon bakten het nog bruiner: de eerste beeldde Albert af als een geharnaste Sint-Joris, bij de tweede wordt de koning niets minder dan een reïncarnatie van de aartsengel Michaël.

Edmond van Offel, Koning Albert ziet de verschrikkingen van den oorlog aan den Yzer. Schoolplaat.

J.J. Shannon, St. Michael of Belgium. In: King Albert's Book, 1914.

Een Frans jeugdboek uit 1915, Le Roi-chevalier, voert Albert ten tonele in verhalen die aan middeleeuwse hagiografieën herinneren: “Op zekere dag nam [de koning] het in een belegerd dorp op voor de arme gezinnen tegen een inhalige, slechte rijke man. Deze slechte rijke man was een slager, die van de belegering profiteerde om zijn vlees zeer duur te verkopen. Met een pet laag over zijn ogen en gekleed in een armoedige kiel, waarmee hij zijn uniform kon verbergen, ging de koning bij de slager binnen en vroeg hem een klein stukje rundvlees. Hij deed zijn beklag over de prijs die de slager hem aanrekende en smeekte om de helft van het bedrag later te mogen betalen, maar de harteloze slager weigerde toe te geven en begon hem zelfs uit te schelden. En toen wierp de koning zijn pet en zijn kiel af en maakte zich bekend… De slager putte zich uit in excuses en beloofde zijn prijzen te verlagen. De koning schonk vergiffenis aan de slechte rijke man nadat hij diens plechtige belofte had aangehoord en hij ging heen, toegejuicht door de dankbare, arme gezinnen.”

Spijts de middeleeuwse inspiratie van de Albertmythe, was het precies de Grote Oorlog die definitief brak met alle reminiscenties aan de middeleeuwse en premoderne oorlogvoering. In de loop van de oorlog zelf evolueerden de technieken van het militaire bedrijf bliksemsnel. In 1914 rukte de cavalerie nog uit, de blanke sabel in de hand, maar al heel spoedig deed het gebruik van gifgas zijn intrede en in 1918 werden heuse tanks ingezet, met dekking vanuit de lucht door van mitrailleurs voorziene oorlogsvliegtuigen, terwijl in de oorlog ter zee duikboten onschatbare diensten bewezen.

Toen de Grote Oorlog op 11 november 1918 werd beëindigd, was in feite alreeds de basis gelegd voor de principes en de technologie van 1940-1945, Korea, Vietnam, de Golfoorlog en de vele andere massale slachtpartijen van de 20ste eeuw, de eeuw waarvan je nu en dan hoort beweren dat het waarschijnlijk wel de gruwelijkste is geweest uit de hele menselijke geschiedenis. (Persoonlijk denk ik dat dit tot op zekere hoogte klopt, hoewel ik, als ik vandaag om me heen kijk, me sterk maak dat het ons zonder al te veel moeite kan gelukken de 21ste haar voorgangster nog te laten overtreffen. We hebben het gewoon in de vingers. Wij mensen hebben een opmerkelijk vermogen tot altruïsme, rechtvaardigheid en solidariteit, maar munten zo mogelijk nog meer uit in haat, wreedheid en niets ontziend egoïsme. Als ik vandaag om me heen kijk en zie welke politieke voorkeuren men wereldwijd meer en meer lijkt te koesteren, doet me dat het ergste vrezen.)


Het graf van de Onbekende Soldaat te Brussel.


 Clement Caremans (c) 2013, 2018



Volg de activiteiten van Het GenOOtschap - stuwgroep voor cultuur op facebook:
http://www.facebook.com/HetGenootschap